De kamer was 6,5 bij 3 voet. De hoogte schatte Ajith op een slordige 9 voet. Hoog voor 21e eeuwse begrippen, prima voor ruimtes die op middeleeuwse myrofas waren gebouwd. Zijn plotseling opgekomen ziekte was vrij snel weggetrokken. Een halve dag had hij doodziek op bed gelegen. Daarna was hij opgestaan en de deur uitgelopen. Hij was precies twee duimen ver gekomen. Bij de derde duim kwam hem een in leer gestoken handschoen tegemoet die hem vriendelijk doch beslist tegenhield. "U staat onder arrest, heer MairtÃn," legde een nachtelfwachter uit. "U dient hier voorlopig te blijven. Nu u beter bent, zal ik de smid waarschuwen." Vervolgens duwde de man hem naar binnen en sloot de deur achter een verblufte Ajith.
Die nacht beukte de nachtelf de deur open en probeerde de wachter te overmeesteren. Toen hij wakker werd, lag hij in bed, armen en gebonden.
Er was één venster. Het kon niet (meer) open, maar het gaf een blik op het leven buiten. Ajith kon er uren voor staan. Boeken werden gebracht, veer, inkt, perkament. Voor een gevangene had hij het niet slecht. Hij werd naar zijn stand behandeld. En toch...
Regelmatig kwamen de muren op hem af, sloten hem in, dreigden hem te verpletteren. Dan sprong hij in wilde paniek, bijna in doodsangst uit bed en ging de deur te lijf en ook het raam. Magie-uitbarstingen maakten een einde aan dagen schrijfwerk, aan raamkozijnen. Dat was 's nachts.
Overdag gebeurde het dat hij een trompet meende te horen. Het geluid van spelende centaurs klonk als de aankomst van fulaki te paard. Rode uniformen kleurden in bepaald licht oranje. Dan verborg hij zich in een hoekje, onder het bed, waar de verpleegster hem dan in slaap aantrof, of zacht mompelend en vragend om Tetachan. Om er onmiddellijk geschrokken aan toe te voegen dat hij Tetachan niet wilde zien. Ze mocht hem niet zo zien. Hij moest zichzelf eerst weer in de hand hebben. Als ze meende dat hij krankzinnig was, moest ze hem doden. Hij wilde niet dood. En zij moest voor de jongens zorgen.
"Skári. Cerðolf."