.. Eendracht, victorie, kracht en glorie,
dat wat Socophons blauw bereikt..
Sommige herinneringen zouden je voor eeuwig bijblijven, die waren diep in je brein gegraveerd en konden door een simpele klank of geur weer naar boven drijven. In dit geval passeerde Zalzi het danszaaltje waar enkele Socophonleerlingen met een klein orkestje aan het oefenenen waren. Hij ving slechts vijf noten op, waarvan er eentje vals, maar hij herkende gelijk het lied van Socophon. Sterker nog, hij kon gelijk alle vier de coupletten opdreunen, de woorden galmden als een kudde centaurs door zijn hoofd. Hoe lang geleden was het dat hij die verzen voor het laatst gezongen had? Hoe lang geleden had hij als Bumetrelleerling door deze gangen gerend? Wat ging de tijd soms snel.
Tegenwoordig kwam hij steeds vaker terug naar de school. Er waren spierballen en slimme breinen die ingehuurd konden worden voor een kleine bijverdienste. Er waren spullen nodig, ingrediënten en boeken uit verre oorden waar een mooie paluti aan bleef hangen voor degene die het regelde. Maar bovenal was er de bibliotheek. Zalzi had veel gereisd en wist dat hier, zeker na de samenvoeging van Bumetrel en Ypsilon, een van de grootste boekenverzamelingen van het vasteland stond. De fee doneerde eens in de zoveel tijd een klein geldbedrag aan de school en in ruil had niemand er problemen mee als hij rondliep in de gangen. Zeker eens in de twee weken keerde hij terug om dingen op te zoeken of om nieuwe zaken te leren of om gewoon de drukte van de stad achter zich te laten en in een goed verhaal te duiken.
“Goedenavond juffrouw von Oikilan.” Zo groette hij de bibliothecaris en zonder een verder woord liep hij richting de kast met nieuwe boeken. De nieuwe boeken waren altijd interessant en stiekem hoopte Zalzi dat er een nieuwe roddelfops zou zijn. Maar vandaag was er een ander boek dat zijn aandacht trok. 'Fides Quaerens Intellectum' door Tatiana L. Lundraw. Deze kende hij nog niet. Hij keek verder niet op of om naar de andere boeken, maar liep met dit boek in zijn handen hummend naar een tafel.
Terwijl hij zachtjes het lied van Socophon neuriede, sloeg hij het boek open en begon te lezen. Het was een verhandeld werk over ethische aspecten van morele kwesties en te lastig of droog voor sommige lieden. Maar Zalzi kon tussen de zinnen door lezen. Hij zag er flarden van de Tatiana die hij zich herinnerde. Stukjes van haar inzichten, van haar levendige geest verhuld in filosofische contrapties. Zo, op het kasteel wat zes jaar hun thuis was geweest, met het Sophoconlied zachtjes trillend op zijn neusvleugels en met Tatiana’s woorden voor zijn ogen, zo kreeg de weerwolf langzaam vorm.
En zo vormde zich de telepathische band die al jarenlang tussen hen had gesluimerd.
De fee zat van het ene op het andere moment te kijken naar een hond. Hij herkende de ogen gelijk, hoewel ze volledig de verkeerde kleur hadden. “Plato?” Nee, dat kon niet. Plato was een tijd terug overleden en bovendien had deze hond een bruine vacht in plaats van een blauwe. Deze bruine hond sloot zijn ogen en liet zijn hoofd op de grond rusten. De vloer van het kantoor van mevrouw Doubek. Op een of andere manier zat Zalzi niet langer in de bieb, maar in een van de leraren kantoren. Hij zag inktvlekken voor zich en een paniek overviel hem. Een paniek die niet de zijne was.
En toen was het weer over. Nu had hij alleen zijn eigen paniek. Had hij nou een pot inkt omgestoten of niet? Waar was hij geweest? “Bij Wechtan! Inktvlekken?” Zijn stem galmde door de bibliotheekzaal, maar dat kon Zalzi even niet schelen. Hij keek verdwaasd om zich heen, op zoek naar de hond. En toen viel de paluti. “Jippe? Jippe!? Tatiana?!”
Er zaten meer mensen en enkele hoofden draaide zich richting Zalzi. Maar de fee was te druk bezig met zijn zoektocht naar een imaginaire hond om zich ergens druk over te maken.